Oog om oog, oog in oog; overweging bij de vierde zondag van de Veertigdagentijd

Overdenking

Vierde zondag van de Veertigdagentijd, 22 maart 2020


Evangelie (van deze zondag) Johannes 9, 1-13 + 39

In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ ‘Hij niet en zijn ouders ook niet,‘ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we het werk doen van hem die mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zolang ik in de wereld ben, ben ik het licht voor de wereld.’ Na deze woorden spuwde hij op de grond. Met het speeksel maakte hij wat modder, hij streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga naar het badhuis van Siloam en was u daar.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien. Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen? ’De een zei: ‘Ja, die is het,‘ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt. ’Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet, ‘zei hij. Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de Farizeeën. De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. Ook de Farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ Sommige Farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want hij houdt zich niet aan de sabbat, ‘maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke wondertekenen kunnen doen?’ Er ontstond verdeeldheid. Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die hij genezen heeft.’ ‘Hij is een profeet,‘ was zijn antwoord. Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ ‘Dit is onze zoon,‘ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de Messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen. Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,‘ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ ‘Of hij een zondaar is weet ik niet,‘ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ Ze drongen aan: ‘Wat heeft hij met je gedaan? Hoe heeft hij je ogen geopend?’ ‘Dat heb ik u toch al verteld, ‘zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van hem worden?’ Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar hij vandaan komt.’ De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar hij vandaan komt, terwijl hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat de ogen van iemand die blind geboren is geopend worden – dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van God kwam, zou hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg. Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in hem geloven,‘ zei hij. ‘U kijkt naar hem en u spreekt met hem,‘ zei Jezus. Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,‘ en hij boog zich voor Jezus neer. Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’

Oog om oog, oog in oog.

Rabbi Bunam sprak ‘Er staat in de Spreuken van Salomo geschreven: ‘Zoals in het water het ene gezicht lijkt op het andere, zo lijkt het ene mensenhart op het andere.’ Waarop de leerling vroeg: ‘Waarom staat er: “in het water” en niet “in de spiegel”?’ ‘In het water’, zei de rabbi ‘ziet de mens zijn beeltenis slechts als hij heel dichtbij komt. Zo moet ook het hart zich heel dicht vooroverbuigen naar een ander om zichzelf erin te ontdekken.’ Daartoe onze ogen. In deze moeilijke tijd is het heel bijzonder te ontdekken of we leven oog om oog of oog in oog. De werkelijkheid in de ogen kijken: zien bv. hoe gehamsterd wordt in een groot warenhuis, en zien hoe mensen zich buigen om het probleem op te lossen én mensen in de handen klappen om hen te bemoedigen. Iemand zei: ‘Nu gaan mensen eindelijk dichter bij elkaar komen ondanks de afstand!’ We zijn thuis, uren dagen… een hele uitdaging elkaar in de ogen kijken. ‘Het hart moet zich heel dicht voorover buigen naar een ander om zichzelf erin te ontdekken’. Alleen hoe doe je het in deze tijd als je alleen bent en afstand houden een noodzaak is! Wellicht kan hier een kaartje, een telefoontje, het boek van herinneringen soelaas brengen. ‘Met het hart voorover buigen om zichzelf te ontdekken’. Zichzelf ontdekken is een reis, achter elke bocht weer iets verwachten, ontdekken, om verder te groeien met zichzelf, mede dankzij de ander, dankzij de Andere, oog in oog met het leven. En Jezus spuwde op de grond, maakte slijk en bestreek de ogen van de blinde en zei: ga u wassen in de Siloamvijver. En zie, hij zag, zag wie Jezus was, zag mensen, zag… zichzelf anders dan voorheen, al groeiend door lief en leed. En samen kunnen wij bidden, door de muren heen:

Een ademtocht

Bij God alleen kan ik rusten
het leven wordt nieuw in Hem.
De stroom die mij ademloos voortdrijft
verstilt in de klank van zijn stem.
Waarom zou ik trachten te grijpen
wat waardeloos is en leeg.
Alsof iemand ooit door zijn rijkdom
één uur van genade kreeg.
Een ademtocht slechts is het leven,
onvatbaar en wazig als lucht.
Toch gaan door mijn hart de verlangens
als vogels in eindeloze vlucht.
Bij God alleen kan ik wonen,
in Hem word ik rustig en blij.
Diep in zijn dwingende liefde
maakt Hij de mensen vrij.*

Emeritus pastoor, Piet Coemans

*) A.Dierick, Samenkomen, psalmen voor deze tijd, naar psalm 62